Psalm 104c vers 12-35

Blad: 117v

Bid: Vers 12-27

Kijk:

Vier mensen zitten in een klein bootje op zee; de stuurman probeert zijn schip op koers te houden met het roer. De kunstenaar biedt ons een blik op wat er onder water gebeurt. De god van de zee, met het onderlijf van een enorme slang, houdt met zijn linkerhand het roer van het schip vast. Op zijn schouder draagt hij een anker. Om hem heen zwemmen allerlei vissen en een kwal. Het is een illustratie bij de verzen 25 en 26: Maar ook in de zee, zo diep en zo wijd, is het een gewemel van dieren, ontelbaar, grote en kleine. Daar zwemmen geweldige monsters rond, Leviatan laat Gij daar spelen. In het Latijn luidt vers 26: Daar gaan schepen voorbij; de slang die Gij gemaakt hebt, om met hem te spelen. De slang heeft hier de gedaante gekregen van een zeegod, die met de mensen wil spelen.

Bid: Vers 28-35

Schrijf:

In het Getijdenboek (p. 885) staat als antifoon boven het derde deel van de psalm een citaat uit Genesis (1, 31): God bezag alles wat Hij gemaakt had en Hij zag dat het heel goed was. Kijk nog eens naar de drie afbeeldingen bij deze psalm: Kan ik de Schepper dat nazeggen?