Psalm 49a Audite haec omnes – Luistert volken

Blad: 61r

Lees:

Opschrift in rode letters op de vorige bladzijde: Tot het einde. Voor de zonen van Core. Een psalm. In zwarte letters is toegevoegd: Berispt de rijken die gestorven naar de onderwereld afdalen.

Bid: Vers 1-13

Kijk:

Een naakte man - slechts gekleed in een schoudermantel, met een band in het haar en een speer in de hand – houdt een onstuimig wit paard bij de teugels. Rechts is een rotspartij te zien. Het is duidelijk dat de kunstenaar heeft willen aansluiten bij vers 13, maar hoe verstaat hij dit vers? In het Latijn luidt dit vers letterlijk: En de mens, toen hij in eer was, begreep hij het niet. Hij is te vergelijken met stomme lastdieren en hij is gelijk geworden aan hen. Zien we hier een ruiter die met zijn paard de overwinning heeft behaald en daarvoor geëerd wordt? Een van de kerkvaders, Basilius de Grote, merkt bij dit vers op, dat de mensheid die in eer boven alle levende wezen staat, vergeet wie zij is door te worden als dieren en hij citeert daarbij de profeet Jeremia (5, 8): Het zijn bronstige, hitsige hengsten, ze hinniken allen naar andermans vrouw. Is dat wat hier wordt uitgebeeld? Of heeft de naaktheid van de man te maken met de overtuiging van de psalmist dat de mens in de dood niets van zijn bezittingen kan meenemen? Het toegevoegde opschrift boven de psalm wijst in die richting.

Bid: Vers 14-21

Schrijf:

Kijk nog eens naar de afbeelding van de man met het paard: welke associaties roept dit beeld bij mij op, wanneer ik het naast de tekst van de psalm leg?