Psalm 38b vers 5-23

Blad: 49r

Bid: Vers 5-14

Kijk:

In het midden staat Jezus; hij houdt zijn linkerhand verborgen onder zijn mantel en zijn rechter houdt hij aan zijn kin. Hij staat voor een gekroonde man op een troon, die met beide handen naar hem wijst en teven het spreekgebaar maakt. Achter deze man staan twee soldaten die met elkaar spreken, waarbij één van hen ook naar hem wijst. Boven de illustratie staat de laatste regel van vers 14: ik doe als een stomme mijn mond niet open. In de traditie is deze psalm ook verstaan als een lied uit de mond van Jezus. In het lijdensverhaal volgens Matteüs (27, 11-14) wordt verhaald hoe Jezus stom bleef tegenover Pilatus en tegenover degenen die hem beschuldigden:   Dat moment heeft de illustrator hier uitgebeeld.

Rechts is een andere gebeurtenis uit het lijdensverhaal (o.a. bij Marcus 14, 66-72) weergegeven. Petrus, herkenbaar aan zijn haar- en baarddracht, staat zich te warmen boven een houtskoolvuurtje. Een dienstmeisje (ancilla - dienstmeisje staat er boven haar hoofd) komt door een deur en spreekt Petrus aan: Jij was ook bij die Jezus van Nazaret. Maar Petrus ontkent het en er kraait een haan. Tot twee keer toe zal Petrus nogmaals ontkennen dat hij Jezus kent en dan kraait de haan voor de tweede maal. En Petrus herinnerde zich dat Jezus tegen hem gezegd had: ‘Voordat een haan tweemaal heeft gekraaid, zul je mij driemaal verloochenen.’ En toen hem dat te binnen schoot, begon hij te huilen. Om het hoofd van Petrus staan enkele woorden geschreven alsof ze uit de mond van Jezus komen: De haan zal vandaag niet kraaien voordat hij mij driemaal zal verloochenen. Vol berouw laat de kunstenaar Petrus uit het beeld stappen. Waarom wordt dit verhaal bij deze psalm gevoegd? De kerkvaders hebben deze psalm gelezen als een klacht uit de mond van Jezus. De verloochening door Petrus is een concretisering van de klacht van de psalmist en dus ook van Jezus uit vers 12: Mijn vrienden en buren ontlopen het onheil en al mijn bekenden houden zich ver.

Bid: Vers 15-23

Schrijf:

Deze psalm van David is in de traditie ook gezien als een gebed van Jezus, waarin hij klaagt over de verlating door zijn vrienden – onder wie Petrus – en over de valse beschuldigingen, maar waarin hij ook zijn hoop op God uitspreekt. De kunstenaar legt met zijn illustratie deze psalm ook in de mond van Petrus, die daarmee zijn berouw, zijn schuld en zijn zonde uitspreekt. In hoeverre is het ook mijn gebed?