Psalm 25c vers 14-22

Blad: 31r

Bid: Vers 14-19

Kijk:

Christus vlucht het beeld uit, terwijl hij achtervolgd wordt door een soldaat met getrokken zwaard, die hem bij de schouders probeert te grijpen, en een jongeman met een grote kei in de rechterhand; op zijn linkerarm draagt hij een voorraad stenen. Links staat een soldaat, gewapend met lans en schild, toe te kijken. Het is een verbeelding van vers 19, waarbij de ik-figuur de gestalte van Christus heeft aangenomen: Mijn vijanden, zie hoevelen het zijn, hoe zij mij meedogenloos haten. De psalmist vult deze vijanden overigens niet verder concreet in en laat dat aan de verbeelding van de lezer en dus ook van de kunstenaar over.

Bid: Vers 20-22

Kijk nog eens:

Kerkvader Augustinus begint zijn commentaar bij deze psalm met: Christus, maar in de persoon van de Kerk over de vervolgers. De vervolgde persoon met het aureool om het hoofd zou ook een verbeelding kunnen zijn van de kerk in de gestalte van Jezus Christus. Overigens wordt tot twee keer toe in het evangelie volgens Johannes (8, 59 en 10, 31) gemeld dat de mensen stenen oprapen om Jezus te stenigen.